Jaske voor zijn ouderlijk huis, dat inmiddels niet meer overeind staat.
Jaske voor zijn ouderlijk huis, dat inmiddels niet meer overeind staat. Foto: Jos van Nunen

Met Jaske Leenderts overlijdt een stukje van Olland

Rouw Rouw

Olland - Jaske Leenderts, een markante Ollander, de meest bekende Ollander tot in de verre omstreken, is afgelopen vrijdag op zaterdag overleden in zijn slaap. Hij heeft de leeftijd van 99 jaar mogen bereiken en dat is een prachtig getal, voor de levensgenieter die hij was. Hij genoot niet alleen zelf van het leven. Hij zorgde er ook voor dat anderen van het leven genoten. Op een unieke manier.

Drie jaar geleden bracht DeMooiRooiKrant een bezoek aan Jaske, in zijn ouderlijk huis aan de Pastoor Smitsstraat. In deze editie laten we enkele passages de revue passeren die hem kenmerken en meer vertellen over de man die hij was.

Het gezin waarin hij opgroeide bestond uit zes kinderen, vijf meisjes en één jongen en dat was Jaske. “Ze waren heel blij dat ze d’r ééntje hadden”, zegt hij lachend. Zelf heeft hij ook kinderen. “Ze komen hier veel op bezoek. ‘s Zondags voor de middag zit hier de tent vol. Ik heb altijd volk.” Jaske trouwde op zijn 28e en is daarna tot twee keer toe weduwnaar geworden. “Vroeger was ik een ‘boerke’. We hadden koeien, varkens, kippen, van alles.” Zijn vader werd maar 52 jaar oud en zijn moeder 67. 

Je hebt altijd gezegd: Ik gao noit men huiske uit.’ “Dat klopt”, geeft hij toe, “dat heb ik altijd gezegd, maar nou voel ik steeds meer dat ik tussen die mensen thuis hoor. Omdat ik 96 ben, snap je wel dat ik daar goed tussen pas.” Op zijn oude dag is Jaske nog behoorlijk actief. Bij Odendael zijn twee jeu de boules banen die hij eens goed bekeken heeft. “Op die baan kan ik mooi een minibeugelbaantje maken en dan ‘afscheie’. Een beugelbaan is altijd ‘ins zû lang as ie breed is’. 

Hij drinkt elke dag vlierbloesemthee. In de hoek van de keuken staat een kartonnen doos met korrels. “Dan heb ik zo’n zeefje, twee van die dingen die tegen mekaar aan klappen, dan gooi ik ‘er wa in’, dan maak ik grote bekers van 200 cc en die drink ik elke dag twee leeg. Ik voel dat het nooit echt vast zit als ik verkouden ben en dat komt door die thee. Dat is zo geweldig.” Als mensen vroeger iets mankeerden dan zette zijn moeder vlierthee en dan meenden ze dat ze in één keer beter waren. “Dat was natuurlijk helemaal niet zo, maar als je ergens sterk in gelooft, dan helpt dat ook. 

Het liefst vertelt hij verhalen. Dan zeggen de zusters: ‘Jaske, kan jij een verhaaltje vertellen?” ‘Gère’, zegt hij dan. “Ik ben eigenlijk een beetje een bekende kletsmajoor. Ik ben jaren tonprater geweest in het carnavalsgebeuren. Mijn hobby was altijd al om mensen te vermaken. Ik heb 22 jaar de politiek van Rooi, hoofdzakelijk de gemeenteraad, op de korrel genomen. En dat vonden ze altijd mooi hè, want dat hebben ze het liefst, ‘da ge die een bietje plaogt’.” Tegenover zijn huis heeft hij een bos gemaakt. “Dat zal je misschien niet weten, maar ik was vroeger ook bekend door mijn spellekesbos. Alleen op een gegeven moment kwamen er heel spontaan dikke takken omlaag. Dan hoefde het nog niet eens zo hard te waaien. Toen zeiden de kinderen ‘Vadder, nou wor ‘t gevaorlijk’. “Ik schreef meteen een brief en ik fietste naar Rooi, naar de krant. Het werd meteen gesloten, want hier mag niks gebeuren hè.”

“Vroeger moesten wij ‘s morgens vóór school om 7 uur naar de kerk. Die was om half 8 uit, dan vlug naar huis, boterhammen mee en op een hol naar de beugelbaan. Dan sloeg de kerkklok, gooiden we onze spullen weg en waren we nog net op tijd op school. Op een gegeven moment kreeg ik de kriebels, want de kleuterschool had destijds geen functie meer. ‘Ik ha der al dik nève getroije’. Ik dacht, hier kan een beugelbaan in ‘da gebouwke’. Ik ging naar de sportraad in Rooi, naar Maan van de Brand. Ik zeg: ‘Da gebouwke’, wat heeft dat voor bestemming?’ ‘Helemaal geen” zei hij. ‘Ik weet wel iets’, zei ik. ‘O ja?’ Toen riep hij een ambtenaar. ‘Haal eens zo’n groot bord en een stuk krijt dat Jaske hier eens vertelt over het beugelen, want ik snap er niks van.’ “Dat deed ik met veel enthousiasme, want ik was hartstikke gek van het beugelen.” Toen zei Maan: ‘Als het aan mij ligt, krijg jij die baan in ‘da gebouwke’, want dan heeft het een functie en ik ‘vuul da ge ‘t ment.’ 

“Ik ben er wel ‘gruts’ op dat ik verschillende dingen in Olland op poten heb gezet. Ik ging vroeger vaak op zaterdagavond vissen hier aan de Dommel. Dan hoorde ik de fanfare van Liempde. Dan dacht ik vaak ‘dat moeten wij in Olland ook hebben’. Omdat ik me in Rooi met Carnaval bemoeide, begon ik hier ook met Bonte Avonden, met het gevolg dat ik daar elk jaar zo’n drieduizend gulden van overhield. Dat deelde ik dan uit aan behoeftige verenigingen. ‘Da zen ze bekant allemaol trouwens’, haha. “Op een gegeven moment waren er jongens op een pony. Ze haalden Sinterklaas in met een kleine toeter, zo’n buugeltje, een muziekinstrumentje. Toen ik ze zag zei ik ‘Hebben jullie er ooit aan gedacht om een muziekje op te richten?’ ‘Ja, maar dat gaat niet, dat kost geld, dat kan nooit!’ zeiden ze. ‘Waar praat je nou toch allemaal over Jaske?’ ‘Dat ik ‘een muziekske’ wil in Olland! Dat kan ik alleen maar als jullie meedoen!’ ‘Ja, dat willen wij graag’, zeiden ze. “Een duizend of drie had ik wel voor ze en ze moesten nog een paar van die mannen meer regelen. Ik nog even naar Bart van Driel, een muziekman van de Ollandseweg. Hij pakte me op en zei: ‘Jaske toch, wil jij dat echt doen? Dan zorg ik wel voor de instrumenten.’ “Hij had van alles. Sommige zaten met plakband aan elkaar of moesten nog wat gesoldeerd worden, maar er kwam muziek uit. Toen haalde ik er Jan Klomp bij, die was voorzitter in Nijnsel en Peter Willems, ook een muziekman. Die voelden er wel iets voor. Ik zei: ‘als hier die kapel komt, is dat geld blijvend voor jullie en dat heb ik waargemaakt.” 

“Ik mis vroeger wel. Je liep overal binnen. Ik denk dat er geen één huis in Olland is of ik ben er vanaf de kelder tot aan de zolder bekend. Ik ging overal glas zetten, schilderen of behangen. Je had elkaar nodig. Het zat er ‘dik nie an’ en dan gingen wij bij elkaar lenen. Koffiebonen, zout of een enkele ei.

“Toen de oorlog uitbrak, was ik zo’n achttien jaar. Ik was gekeurd voor dienst, maar toen er een Duitser kwam kijken, zag hij wel dat hij met ons de oorlog toch niet kon winnen, haha. Hij had ons wel graag om wat kanonnen te maken voor munitie in Duitsland, maar dat heb ik niet gedaan. Als je niet ging, was je onderduiker en daar hoorde ik dus ook bij. Wij sliepen een eindje verderop bij de boer in zijn hooiberg. 

“Ik ben eigenlijk altijd de man geweest die van alles wat doet, dus zo mogen ze mij herinneren. Ik ben niet bang om dood te gaan. Ik weet goed dat ik geen honderd word. Dat denk ik tenminste, maar dat hoeft ook niet. Ik ben niet zo gelovig, ook weer niet dat ik ongelovig ben. Ik ben eigenlijk een zwakke Christen. Als het zo ver is, zou ik graag in Olland begraven willen worden bij mijn vrouw en kinderen. ‘Ik denk ok wel da ze da zulle doen.’